Maakt geld dan toch gelukkig?

Erica Verdegaal is personal finance journalist voor onder andere NRC, ZIN en Trosradar.nl. Ze schrijft en spreekt over alles wat met geld heeft te maken. Onlangs verscheen haar 12e (!) boek: Waar doen ze het van? Hoe je rijk wordt. En blijft. In het boek komt de relatie tussen geld en geluk vaak naar voren. Reden genoeg voor een interview:

Erica, kun je geluk kopen?
Tot op zekere hoogte kun je je geluk kopen. Maar het is van belang dat je een onderscheid maakt tussen de dingen die je wel en niet kunt aanschaffen. Als je een been mist, kun je natuurlijk geen nieuwe bestellen. Maar een fijn huis, dat niet tocht, bevordert je woongeluk en als je een goede opleiding voor je kind kunt betalen vergroot je zijn levensgeluk zeker.

Daarnaast is je houding ten opzichte van geld veel belangrijker dan hoeveel geld je hebt. Mensen die goed met geld kunnen omgaan, wat hun vermogen ook is, zijn over het algemeen gelukkiger dan verkwisters of gierigaards. Dat zie je ook bij rijke mensen. Die staan vaak opvallend relaxed in het leven. Vaak hebben ze door schade en schande geleerd hoe ze met geld moeten omgaan. Ik zou daarom ook zeggen dat niet geld gelukkig maakt, maar grip op geld.

In je boek zeg je dat geld ingeblikt geluk is. Wat bedoel je daarmee?
Dat geld, net als eten uit blik, houdbaar is en dat je het altijd kan aanwenden als je het nodig hebt. Geld kan allerlei vormen aannemen. Je kunt er veiligheid mee kopen, het geeft je tal van keuzemogelijkheden en tijd. In plaats van ingeblikt geluk kun je het ook dropdeadmoney noemen. Als je genoeg geld op de bank hebt staan, kun je tegen alles en iedereen wat je niet bevalt drop dead zeggen en het op eigen kracht een tijdje uitzingen. Dus als je geen zin meer hebt in die baan, kun je zeggen: ik houd er mee op. Genoeg geld achter de hand hebben geeft een heerlijk gevoel en is daardoor bevorderlijk voor je geluk.

Wat is jouw gouden tip om door geld gelukkiger te worden?
Ik denk dat je je echt rijk en gelukkig voelt als je je met inventiviteit, ondernemingslust en durf uit elke situatie weet te redden. Je hebt mensen die als ze hun baan kwijt raken, direct een eigen bedrijf beginnen of een boek schrijven. Gaat hun onderneming failliet, beginnen ze weer een nieuwe. Als je jezelf na elke tegenslag kunt redden, ben je echt rijk.

Hoe voorkom je dat je hebzuchtig wordt van al dat geld?
Je moet voor jezelf een grens stellen hoeveel geld je zou willen hebben. Een bedrag dat bij je past. Je hebt van die rijken in Palm Beach die 30 miljoen hebben en dan net als hun buurman ook 100 miljoen willen hebben. Dik miljonair, maar toch ongelukkig.
Terwijl je ook mensen hebt die prima tevreden zijn als ze een beetje rijk zijn. Ze doen het bijvoorbeeld zuinigjes aan, hebben een bescheiden huis en verbouwen hun eigen groente. Zij zijn daar weer heel tevreden mee.

Ben jezelf rijk en gelukkig?
Voor een journalist verdien ik vrij goed. En daarnaast houd ik veel van sparen en beleggen. Ik ben vooral gelukkiger geworden sinds ik freelance journalist ben. Ik ging minder verdienen dan in het bedrijfsleven, maar vreemd genoeg hield ik meer over. Zo gaf ik minder geld uit aan leuke kleren en reizen. Als ZZP-er ben ik onafhankelijker vrijer en gelukkiger. Daarnaast houd ik mijn vermogen goed in stand. Dat is ook raadzaam. Als ik geen opdrachten meer zou krijgen, zou ik toch een krantenwijk nemen om geld in het laatje te brengen! Zeker in de huidige participatiesamenleving moet je flexibel zijn!

Het boek lezen?
Wil je ook rijker en gelukkiger worden? Geluk voor Beginners mag het boek Waar doen ze het van? Hoe je rijk wordt. En blijft, van Erica Verdegaal verloten. Stuur me een mailtje dat je geïnteresseerd bent en de eerste is de gelukkige!

Werkt Whatever Works voor jou?

Niet iedereen heeft het beste voor met het Geluksgenre. Journalist Olaf Tempelman deed in de Volkskrant langdurig onderzoek naar de huidige tijdsgeest en vond dat de mens zich teveel richt op de zoektocht naar individueel geluk. Hij concludeert: van één ding ben ik zeker: als het voor iedereen voor het oprapen lag, had je er niet zoveel boeken over. Van Woody Allen is de film Whatever works.”
Oftewel lees geen boeken meer over geluk, kijk die film!

Whatever works is een echte Woody Allen film. Onorthodox, origineel en grappig. De film begint bijzonder, omdat de hoofdpersoon, de 60-jarige Boris zich richt tot ons:

“Wat betekent het leven nu helemaal? Niks, nul, noppes. Het leidt nergens toe en er wordt veel gekletst. Iedereen kletst graag, geheel misleid door misinformatie. Moraal, wetenschap, geloof …. aandelen, gezondheid, alles komt aan bod en dan ga je dood en komt er weer een volgende generatie idioten. Die vertelt ook wat het leven is, die zegt hoe ’t moet.

Je kan toch alleen maar depressief raken? Logisch met die gruwel, corruptie en domheidarmoede, ……. genocide, terrorisme.”
Wat kun je doen? Het is te veel. Ik heb ook zelfmoord geprobeerd.”

Na deze gedenkwaardige monoloog gaat Boris naar huis. Bij zijn voordeur rijst, al ware zij de Venus van Botticelli, een prachtig blond meisje uit het vuilnis: Melody. Deze jonge vrouw valt als een blok voor de chagrijnige, veel oudere en hyperintelligente Boris. Ze wil hem. Boris ziet er eerst niets in en wijst haar lang bot af. Maar ze houdt vol en een paar maanden later is hij met deze naïeve Miss Missippi getrouwd. Hij laat haar New York zien, legt en passant het leven uit en zij verzorgt hem (haalt lief Viagra) en hoort geduldig zijn beledigingen aan. Zij maakt al snel een verwijzing naar de titel. In haar thuisdorp deed eens man het met een geit: whatever works! En als je langer naar dit onlogische koppel kijkt, bekruipt je een gelijk gevoel, ze zijn gelukkig. Het werkt blijkbaar op deze vreemde manier. Bedoelt Tempelman dit? Het leven is raar, maar je kunt toch gelukkig zijn?

Het kan alleen niet goed blijven gaan, en dat gaat het ook niet. De moeder van Melody komt langs, en begint een ménage à trois met twee vrienden van Boris (whatever works), haar vader komt langs en die wordt homo (whatever works) en er gebeurt nog veel meer.

Dat ga ik allemaal niet verklappen (daarvoor is de film te leuk), maar mijn reactie op de opmerking van Olaf Tempelman is tweeledig. Aan de ene kant heeft de film van Woody Allen een rake boodschap. We zijn als individu maar een heel klein tijdje op aarde en het slaat allemaal nergens op. (ook Marcus Aurelius en Albert Camus zeiden dit). Maar ja, je bent er nu toch, dus maak er dan maar wat van.

Toch is het credo whatever works aan de andere kant een te makkelijke dooddoener. Het is de individuele onverschilligheid ten top. Bijvoorbeeld:

“Ik ga scheiden na 40 jaar.” “Ah tuurlijk man, whatever works.”
“Ik pleeg morgen euthanasie.” “Ah joh, whatever works.”

Ik blijf geloven dat er concrete technieken zijn die je kunnen helpen om gelukkiger te worden, zoals vriendschap, liefde, de keuze voor de juiste baan. Maar juist die maakbaarheid roept veel weerstand op. Bijvoorbeeld bij Olaf. Maar Olaf, als Woody en Boris voor jou werken, be my guest. Whatever works for you.

Wat bepaalt de ideale werkplek?

Mijmerend over een ideale werkplek, denk ik opeens aan de filosoof Diogenes (404-323 v. Chr) Hij werkte vanuit een lege ton op het centrale plein van Athene. Hij was er 24 uur per dag te vinden, gekleed in slechts een hemd. Zonder schaamte deed hij al zijn menselijke behoeftes in het openbaar.

Op zijn lege ton na had hij helemaal niets. Voor de duidelijkheid, dus ook geen smartphone, laptop of schrijfgerei. Materialisme was hem vreemd. Hij wilde alleen maar de ‘echte’ mens vinden. En het plein aan de voet van de Acropolis was zijn ideale onderzoeksterrein.

Van heinde en verre kwamen mensen naar deze vreemde man kijken. Zelfs Alexander de Grote wilde hem ontmoeten. De wereldveroveraar vroeg Diogenes: “Is er iets dat ik voor u kan doen? Ik geef u alles wat u wilt.” De tonbewoner zei: “Jazeker, misschien kunt u een stap opzij doen, want u staat in mijn zon!” De grote Alexander zei daarop: “Ik wou dat ik Diogenes was!” Waarop Diogenes antwoordde: “Ik ook!” De man liet zien dat hij gelukkig was met weinig. Bovendien werkte hij op een van de mooiste plekken van de oudheid: het marktplein van Athene. Vandaar is het letterlijk en figuurlijk een gigantische sprong naar onze werkplekken in Nederland.

Denkend aan kantoor
zie ik eindeloze gangen
Tragisch depressief
langs wegen staan.

Werken met weinig is misschien wat de Nederlandse kantoorbouwers ook voor ogen hebben. Functionaliteit gaat boven sfeer en geluk. De meeste bedrijven die ik bezoek als trainer zijn ronduit deprimerend. Bij sommige zijn de muren weliswaar al opengebroken tot open kantoortuinen met plastic sierplanten -waar mensen elkaar ontmoeten, ergeren en versieren- maar de meeste kantoren zijn donker en bedompt.

Mijn eerste bureaustoel stond in Amsterdam Zuidoost op het hoofdkantoor van een grote uitzendorganisatie. Opvallend voor een starter op de arbeidsmarkt waren die lange gangen met deuren naar hokjes met hardwerkende (of zich vervelende) mensen. De vensterbanken waren schuin, zodat mensen er niets op konden zetten. Het mocht niet te gezellig en slordig ogen van buiten. Hier wordt gewerkt, moest het uitstralen. Iets later werkte ik bij een NGO aan de Keizersgracht. Buiten stonden de toeristen in de rij voor het Anne Frankhuis, maar binnen was ik veroordeeld tot een uitzicht op een blinde muur en het computerbeeldscherm – dit laatste overigens als vrijwel ieder mens tegenwoordig.

De vraag is: wat heb je nodig voor een ideale werkplek? Alleen maar een laptop? Of een fraai uitzicht naar buiten zoals Diogenes? Of ben jij meer van een locatie met veel rust en weinig afleiding zodat je je goed kan concentreren? En wat zijn de extra’s? Loungestoelen bij die goede koffieautomaat op de gang? Of je persoonlijke parkeerplek?

Niets van dat alles! Een onderzoek van adviesbureau Van Harte & Lingsma laat zien dat mensen voor hun droomwerkplek vooral collega’s, humor en een goede werk/privé balans belangrijk vinden.
Als freelancer vond ik zo’n plek in het centrum van Amsterdam. Fijne kantoorpartners met wie je kan lachen en variabele werktijden. Bovendien wordt het pand aan drie kanten omringd door water, zodat er buiten altijd iets te zien en horen valt.

Alleen we moeten eruit. Vandaar dus die mijmeringen over filosofen en kantoren. En nu op zoek naar iets nieuws. Misschien weet jij iets?

Anders ontmoet ik je binnenkort graag bij mijn ton op de Dam.

Dit artikel verscheen ook in Intermediair