Een echte kosmopoliet voelde ik me! Als student Internationale Betrekkingen liep ik stage voor Nederland bij de Verenigde Naties in Wenen. Trots als een pauw zat ik in zo’n grote VN-zaal op mijn eerste dag achter het bordje Nederland. Een onvergetelijk moment. De eerste horde om Secretaris-Generaal te worden was genomen.
Tot mijn stagebegeleider mij gedag zei en achterliet. Ik kwam er al snel achter dat elk land (en er waren er ongeveer 170) een half uur spreektijd had. Tel maar uit, een vergadering duurde daar twee weken en de dagen duurden van negen tot negen. Saai! Terwijl onze bazen met elkaar koffie dronken en zaken deden in een andere zaal, luisterden wij stagiairs naar alle politiek correcte verhalen en werkten aan onze verslagen. Dit was dus internationale samenwerking.
Toch was het niet vervelend. Een Nigeriaanse adellijke minister (we zaten op alfabet!) bood mij zijn prinsessendochter aan en als er geen baas te zien was, gooiden wij, de stagiairs, propjes naar elkaar waarop de kroeg van die avond stond geschreven. En dat alles onder toezicht van volle publieke tribunes!
Ondanks de lange vergaderingen ben ik een fervent voorstander van de Verenigde Naties. Het is natuurlijk beter samen te werken dan oorlog te voeren. In de geschiedenis is al veel geijverd voor zo’n wereldbond. Bijvoorbeeld door de Duitster Immanuel Kant. Hoewel hij zijn woonplaats Königsberg nooit verliet, is hij een belangrijke kosmopolitische denker.
Hij zei: “omdat de aarde bolvormig is, kunnen mensen zich niet tot in het oneindige verspreiden, maar moeten zij uiteindelijk toch elkaars nabijheid dulden, en niemand heeft oorspronkelijk meer recht om op een bepaalde plaats op de aarde te zijn dan de ander.”
Kant deed in zijn boek Zum Ewigen Frieden verregaande voorstellen om door middel van verdragen tot een wereld te komen die in vreedzame verbinding met elkaar staat.
In de oudheid dachten de stoïcijnen verder door. Zij zagen de totale kosmos als één geheel. Volgens Chrysippus een van de grondleggers van het stoïcisme is het vallen van een druppel wijn in de oceaan te bespeuren in de verste uithoeken van de kosmos, want deze is een immens levend wezen, waarvan alle delen door sumpatheia (Grieks voor affiniteit en wederzijdse afhankelijkheid) met elkaar meevoelen, en verbonden zijn.
Voor Marcus Aurelius, ook stoïcijn, was de kosmos, het heelal, de wereld en de natuur, kortom het vaderland van alle mensen. De keizer-filosoof keek vaak naar de sterren en hij voelde zich dan klein en nietig. Vrij uniek voor een keizer! Hij zag dit als een groot voordeel. Sterker nog. Deze nietigheid maakt het leven juist draaglijk, vond hij. De mens wil veel te veel, maar al die ambities stellen ten opzichte van de oneindigheid van de kosmos niet veel voor. Doe daarom maar gewoon rustig aan, zei hij.
Mijn favoriete uitspraak van hem is: de kosmos is verandering, het leven hoe je daar mee omgaat. En als ooit iemand mij naar de zin van het leven vraagt (bijvoorbeeld toen ’s nachts in een van die donkere rokerige Weense kroegen) dan antwoord ik dit.
Sinds mijn Weense stage in 2004 is veel veranderd in de wereld. Maar de Verenigde Naties bestaan nog steeds, even machteloos als praatgraag. Ik ben (nog;-) geen Secretaris-Generaal, zelfs geen diplomaat. Die ambitie ligt allang in de prullenbak en als ik dat soms betreur, tuur ik ’s nachts gewoon even de kosmos in.