Het ongeluk van oordelen

“Die jongen daar is homo. Kijk maar eens goed. Zo ziet een homo eruit,” hoorde ik ooit iemand op de middelbare school over mij zeggen. Ik die louter meisjes leuk vond, was stomverbaasd en zou dit nooit meer vergeten.

Toen mijn homoseksuele oom stierf aan AIDS, zei een Zwitserse reisgenoot met wie ik op dat moment op reis was door Australië:  “Zo, die kreeg wat hij verdiende.” Pijnlijke discussies volgden en onze wegen scheidden.

Oordelen kunnen flink pijn doen, en nog steeds, als je ze opschrijft.

Natuurlijk laat ik me ook niet onbetuigd: Mart Smeets (hoe gaat het met hem eigenlijk?) heb ik altijd een arrogante plofaap gevonden en over mijn exen heb ik in kleine kring meer dan eens ongezouten mijn mening gegeven, niet in staat om hevige emoties te scheiden van de relatieve realiteit.

“Stop laat oma thuis” was de titel van een eerdere column van mij. De strekking was: laat oordelen, meningen en adviezen weg uit een gesprek als je echt wilt luisteren. Toen richtte ik me met name op adviezen, nu op oordelen en meningen. Eerst het verschil tussen de twee met dank aan Van Dale: een oordeel is een goed- of afkeurende uitspraak. Een mening is een manier waarop je over een bepaalde zaak denkt. Soms kunnen ze ook hetzelfde betekenen, dus het loopt wel eens door elkaar heen.

Hoe dan ook, de wereld komt natuurlijk om van de oordelen en meningen. Zeker nu we online zijn gegaan. Dit gaat soms veels te ver. Bijvoorbeeld in het geval van de arme 15-jarige Canadese Amanda Todd.  Harde oordelen en pesterijen over haar naaktfoto’s, die nota bene een Nederlander bij haar afdwong en publiceerde, dreven haar uiteindelijk tot zelfmoord. (zie hier haar indrukwekkende verhaal)

Alle wereldreligies en veel bekende filosofen raden je aan om te stoppen met oordelen. Het bevordert zelfs je geluk. “Als je evenwichtig wilt leven”, zei de stoïcijn Epictetus, “oordeel dan niet over andere mensen.”  Ook Jezus zei: “Oordeel niet, dan zal er niet over jou geoordeeld worden.”

Inzien dat oordelen en meningen ongelukkiger maken is één, ze achterwege laten is veel moeilijker. Hoe kun je dat bereiken? Onlangs verscheen het interessante en intelligente boek: “De filosofie van het verstaan,” van de filosofen Heinz Kimmerle en Renate Schepen. Het boek spitst zich toe op interculturele dialogen. Hoe kunnen mensen elkaar beter verstaan in een stad of land die steeds diverser wordt? Een belangrijk aspect  hierbij is het oordeel.  Kimmerle zegt in het boek, “dat je altijd wel een vooroordeel hebt. Voor de duidelijkheid zou je het zelfs met een koppelteken kunnen schrijven: voor-oordeel. Het verstaansproces voltrekt zich dan als een heen-en-weer-gaan tussen je voor-oordeel en het iets dat je beter wilt verstaan. Je voor-oordeel wordt op die manier steeds meer een duidelijk en –zo veel als mogelijk- oordeel.”

Deze houding vergt veel van de mens. Volgens het boek bieden dialogen uitkomst. Maar het vergt openheid en interesse voor de ander, of zijn of haar cultuur, empathie en een zekere nieuwsgierigheid. Het boek is een mooie voorzet met geëngageerde voorbeelden over de Zwarte Piet discussie en het Nederlandse slavernijverleden.

Het interessante is dat als je je ergens begeeft tussen voor-oordeel en definitieve oordeel, je het geluk van je zelf en de ander kunt vergroten. Regelmatig even op je tong bijten dus! Sorry Mart.

Domweg gelukkig in een rijtjeshuis?

Zie ze daar staan. Fier op een eindeloze rij. Bestand tegen weer en wind. Slechts onderbroken door parkeerplaatsen en plantsoenen. Op het oog gelijk en saai, maar ondertussen gebeurt onder de daken van alles. Er wordt geruzied, gelachen, verwekt, gegeten, gerelaxed, naar beeldschermen getuurd, en de kans is groot dat jij er ook heengaat als je terugkomt van werk. Het is jouw eigen rijtjeshuis.

Want ruim 4 van de 7 miljoen woningen in Nederland is een rijtjeshuis! Een werkelijk ongelooflijk aantal. We hebben het hier over minstens 57% van de woongelegenheden! Toch had ik het kunnen weten. Ik groeide op in Hazerswoude Rijndijk, een dorp dat alleen maar bestaat uit rijtjeshuizen, her en der afgewisseld door een galerijflat. Als kind vond ik het allemaal normaal. Tot wij in een vakantie een huizenruil deden met een Zweedse familie. Eerst vergaapten we ons aan hun reuze appartement in Stockholm om daarna af te reizen naar hun romantische Pippi Langkousachtige zomerhuis. Oei, dacht ik opeens beschaamd: wat moeten zij nu bij ons?
cartoon

Na deze bewustwording ging het bergafwaarts met mij en ons huis. Rücksichtslos trok ik de voordeur achter me dicht, op zoek naar een ander soort wonen. Want zag ik opeens, met excuses aan het merendeel van de Nederlanders: rijtjeshuizen zijn toch het voorbeeld van Hollandse burgerlijkheid waar je in een razend tempo ongelukkig & oud wordt?

Fout, zegt filosoof Pieter Hoexum. Hij schreef het boek “Kleine filosofie van het Rijtjeshuis” waarin hij een eigenzinnige kijk op onze nationale woning geeft door het fenomeen werkelijk in alle aspecten te bestuderen. Hij belicht belangrijke zaken als buren, tuinhekjes en stoepen. Zijn boek in 56 woorden: modern stadsmens, kom eens tot bezinning. Op een gegeven moment is het toch genoeg met die drukke stad, waar je te veel geld betaalt voor die lullige vierkante meters? Wees toch eens blij met wat je kunt hebben in die veilige rustige buitenwijk. Doorzie en omarm die ogenschijnlijke saaie sleur daar.

Wat opvalt als je Hazerswoude binnenrijdt, is dat alles zo hetzelfde oogt. Je ziet allemaal dezelfde soort huizen. Niet waar, zegt Hoexum. Buitenwijkhaters kijken niet goed. Elk huis heeft van zijn bewoners zijn eigen accent gekregen. De een heeft bijvoorbeeld een dakkapel, de ander weer een serre. Zo concludeert hij dat in verbouwde rijtjeshuizen de twee ogenschijnlijke tegenstrijdige idealen gelijkheid en vrijheid mooi samenkomen. In een rijtjeshuis kun je autonoom zijn, maar je maakt tegelijkertijd onderdeel uit van de gemeenschap. Hij doet er zelfs nog een schepje bovenop: “door het rijtjeshuis worden de idealen van de Franse Revolutie eindelijk gerealiseerd: vrijheid, gelijkheid, nabuurschap.”

Aha, de Franse revolutie op een lijn met het rijtjeshuis. Interessant. Maar de hamvraag is: maakt het uit waar je woont als je thuis gelukkig wilt worden? Het is natuurlijk persoonlijk, maar zolang je huis geen bouwval is, kun je overal in Nederland een heel aardig eind komen. En weet je? Ik had een heerlijke jeugd in Hazerswoude. De Zweden schreven ons zelfs dat ze hun beste vakantie ooit hadden bij ons. Ze waren blij met ons praktische huis, de gezellige buren en wat was die alcohol goedkoop in Nederland!

Ik klamp me vast aan deze herinneringen. Want ik ben op zoek naar een nieuw huis waar mijn dochtertje veilig kan buitenspelen en ik kom verdacht vaak uit bij zo’n verdraaid betaalbaar rijtjeshuis.

Stalkt de Kleine Prins jou ook?

Fifty Shades of GreyHarry Potter en Het Diner zijn boeken die voor sommige mensen net iets te populair zijn. Ze willen ze daarom met geen vinger aanraken. Het heeft misschien iets te maken met snobisme: “Als iedereen het goed vindt, dan zal het wel oppervlakkig zijn,” denken ze. Zelf ben ik stiekem zo iemand. Met Harry Potter zat ik goed fout. Per ongeluk las ik deel 3 en meteen was ik verkocht voor de hele serie.

Ik had het ook met De Kleine Prins. Dat gezwijmel over dat jochie in de ruimte. Mensen noemen het net iets te vaak en de tekeningen uit het boekje kom je tot vervelens tegen op kalenders en mokken. Ook dichtbij huis stalkte het kleine ventje me: mijn vriendin spaart exemplaren in allerlei talen. Recalcitrant liet ik ze jaren links liggen.

Tot ik een boekje kreeg met de mooiste citaten van de auteur Antoine de Saint-Exupéry. Ik vond het interessant en dacht: laat ik me voegen bij die andere 80 miljoen mensen die het boekje hebben gelezen. Nederig vroeg ik mijn vriendin om het Nederlandse exemplaar dat ze vervolgens triomfantelijk overhandigde.

Eindelijk maakte ik kennis met het mannetje dat eenzaam en alleen op een planeet woont. Waarschijnlijk heb jij het boek allang gelezen, maar dit is wat mijn opviel: de enige metgezellen van de prins zijn drie vulkanen (waarvan een dood) en een bloem. De laatste is ijdel,  kwetsbaar en onaardig. Toch beschermt en verzorgt de prins haar. Als hij het wijde heelal in wil trekken om zijn eenzaamheid op te lossen, zegt ze: “Ik heb me dwaas aangesteld. Vergeef het me maar en streef naar geluk. Ik houd van je. Je hebt dat nooit geweten door mijn eigen schuld.” Aha daar begint het sentimentele gejammer, denk ik. De prins vertrekt.
Kleine prins

Na allerlei omzwervingen en ontmoetingen in het heelal reist hij af naar de aarde. Hij komt een piloot tegen die is neergestort in de woestijn en verwoede pogingen doet om zijn vliegtuig te repareren. Saillant detail is dat de schrijver zelf vliegtuigbestuurder was en een jaar nadat hij het boek had afgerond, verongelukte in de Middellandse Zee.

De prins vertelt de piloot dat hij op aarde allerlei bloemen tegenkwam die leken op die ene bloem op zijn planeet. Hoe bijzonder was zij dan nog? Na wat tranen en wijze levenslessen van een vos valt het kwartje. Hij zegt tegen de rozen: “Natuurlijk zou een willekeurige voorbijganger geen verschil zien tussen mijn eigen roos en jullie. Maar toch is zij, zij alleen, veel belangrijker dan jullie allen, omdat ik haar water heb gegeven, haar heb beschut (…) omdat zij mijn roos is.” De vos zegt: “alle tijd die je hebt besteed aan je roos, maakt je roos juist zo belangrijk.”

Interessant! Dat geldt natuurlijk ook voor je hobby’s, vrienden, buren, familieleden, lievelingsboeken etc. De tijd die je er aan hebt besteed, maakt het voor jou waardevol. En ook werpt het een ander licht op het gejammer van de roos. Die haar enige vriend op haar planeet loslaat, zichzelf opoffert en hem opdraagt om gelukkig te worden, zoals ouders dat met kinderen moeten doen en verliefden met exen. Misschien hadden die 80 miljoen lezers voor me toch gelijk.

Op naar Fifty Shades of Grey!

Leer toch een vak jongen

“Ik ben overheidsprofessional,” krijg ik als antwoord op een feestje na het stellen van de onvermijdelijke vraag wat doe jij. Verder lopen er nog een stuk of wat strategy developers, chef marketeers en productmanagers rond. Maar wat doen die mensen nu precies de hele dag?

Waar zijn de matrozen, schoenmakers en pijplassers gebleven? Oké, die zitten misschien wat minder in mijn vriendenkring als geluksprofessional;-). Maar dan nog, wat is er toch gebeurd met de oude ambachten?

Vandaag de dag ambiëren mensen blijkbaar liever een loopbaan als professional. Het is vaag maar je kunt nog steeds alle kanten uit. Op carrieretijger.nl lees ik een definitie. De professional heeft veel kennis en specifieke vaardigheden op een bepaald vakgebied. Maar de Van Dale kent deze persoon niet en heeft het slechts over beroepssporters.

Verwarring alom. Ik ga te rade bij de Amerikaanse socioloog Richard Sennett, die het boek the Craftsman schreef. De titel betekent in het Nederlands ambachtsman of vakman. Sennett raast door de tijd en start met de eerste vakman allertijden, de Griekse God van de ambachten Hephaistos. Hij was de goudsmid op de Olympos. Hij was ook mank, waardoor de andere goden hem altijd uitlachten. Dit lijkt symptomatisch voor de ambachtslieden. Mensen lijken op hen neer te kijken, omdat ze hun handen niet vuil willen maken.

Onterecht volgens Sennett. Echte vaklieden werken al eeuwen lang met hoofd en handen en door die combinatie maken ze de beste en mooiste dingen. Uit onderzoek blijkt overigens dat het maken van concrete voorwerpen als een glas in lood raampje, een schoen of een soufflé de mens veel gelukkiger maakt en voldoening geeft dan het schrijven van een reorganisatieadvies of bouwverordening. Verrassend.

Sennett gaat door. De ambachtslieden organiseerden zich in gildes die hoge eisen stelden aan hun leden en de kwaliteit van hun producten. Daarnaast oefenden ze veel invloed uit in de stadsbesturen. Ook zorgden ze ervoor dat de opgedane kennis eeuwenlang in de familie en beroepsverenigingen bleef. Zo waren ze onmisbaar voor een samenleving. Wie bakte anders je brood? Wie looide je leer?

Computers en machines doen dat tegenwoordig. De meeste ambachten zijn net als de ambachtsschool teruggedrongen naar kleine pittoreske dure werkplaatsen. The last men standing? Loodgieters (met voorrijkosten;-), meubelmakers en ijsverkopers.

Sennett vindt dit jammer en ziet het liefst alle ambachtslieden terugkeren. Onmogelijk, maar hij treurt niet lang. Volgens hem kan iedereen een vakman worden. En wie op ambachtelijke wijze aan de slag gaat met zijn leven, loopt zelfs kans om gelukkig te worden of te slagen in zijn carrière.

De socioloog deed uitvoerig onderzoek naar de werkwijze van vakmensen. Hij ontdekte dat zij allemaal werken en leven volgens de volgende principes. Een ambachtsman:

  • is flexibel en zeker niet dogmatisch. Hij werkt dan wel volgens eeuwenoude bewezen routines en gewoontes, maar hij is altijd bereid om hiervan af te wijken en te improviseren. Elk eindresultaat kan er altijd anders uitzien dan je aanvankelijk had gedacht.
  • hecht positieve waarde aan onvoorziene gebeurtenissen. Problemen waar hij op stuit, zet hij altijd om in mogelijkheden.
  • vermijdt perfectionisme. Als perfectionist ben je meer met jezelf bezig, (kijk eens wat ik allemaal kan), dan met je materiaal of opdracht.
  • werkt langzaam en neemt constant tijd voor reflectie.
  • heeft een jarenlange opleiding gehad en kent de geschiedenis van het vak.

En werk of leef jij volgens deze principes? Schuilt er wellicht toch een ambachtsman in jou? Dan maak je zeker meer kans om gelukkig te worden en te slagen als professional. En anders kun je gewoon mijn oma’s advies opvolgen: “leer toch gewoon een vak, jongen.”

De fout in onze sterren

“De fout, beste Brutus, ligt niet in onze sterren, maar in onszelf.” Deze zin komt uit het toneelstuk Julius Caesar van William Shakespeare. Je zou het kunnen interpreteren als: alle dingen die mis gaan op de wereld zijn niet ons lot, maar onze eigen domme schuld.

In het boek The Fault in our Stars ontmoeten twee puberende Amerikaanse kankerpatiënten elkaar op een gespreksgroep. Augustus was ernstig ziek en mist nu een been, Hazel heeft terminale longkanker. Het tweetal correspondeert met een kinderboekenschrijver in Amsterdam. Nadat hij in een brief dit citaat van Shakespeare aanhaalt, zegt de schrijver: “maar in onze sterren is er ook geen tekort aan fouten. Hoe zouden jullie, twee kinderen, schuldig kunnen zijn aan de kanker die jullie is overvallen?”

Hazel en Augustus vinden veel troost in het fictieve boek van deze Peter van Houten. Het is grappig om de lezen en te zien –de film draait nu!– hoe de twee tieners naar Amsterdam afreizen om hem te ontmoeten (en overigens ook hoe de echte schrijver John Green zijn dichterlijke vrijheden gebruikt om Amsterdam af te beelden 😉 Knap beschrijft Green de zware thema’s waarmee de tieners worstelen, met als absolute zwaartepunt de naderende dood van Hazel.  Augustus heeft vooral last van de vergetelheid die ons allen wacht na het sterven. “Ik weet dat dit onvermijdelijk is en dat we allemaal verdoemd zijn en toch ben ik verliefd op je Hazel.”

De twee hebben luchtige filosofische gesprekken over het leven en sterven. Zo zegt Augustus: “de definitie van de mens is zijn mogelijkheid om zich te verwonderen over de schepping!” En, “ik voelde na een chemo opwinding en dankbaarheid om me gewoon even te vergapen aan het leven.”

Het boek doet me erg denken aan de schrijver Pieter Steinz die sinds korte tijd de (fatale) ziekte ALS heeft. Elke zaterdag verbindt hij in een rubriek in de NRC zijn ziekteverloop met de boeken die hij herleest, waaronder klassiekers als bijvoorbeeld Oblomov, de Toverberg en Alice in Wonderland. Ik verbaas me elke week weer hoe hij met behulp van zijn liefde voor de literatuur op een droge rationele manier kan schrijven over zijn fysieke aftakeling.

“Opnieuw prees ik me gelukkig dat ik de bulbaire variant van ALS heb. Die is wat agressiever, en de uitvalsverschijnselen beginnen rondom het spraakcentrum, zodat je al snel niet meer kunt praten; maar doordat mijn ademhalingsspieren het waarschijnlijk eerder begeven dan de rest, wordt me de beproeving van Noirtier (een met zijn ogen communicerend karakter uit de Graaf van Montecristo) bespaard.”

Hoe kun je zo nuchter schrijven over je eigen naderende dood? Steinz geeft zelf een antwoord:

“De nuchterheid kwam als vanzelf. Ik was 49, best jong, maar ouder dan veel andere ALS-patiënten; ik had al een mooi leven achter me: dertig jaar gelukkig samen, twee gezonde volwassen kinderen, drie carrières, tien boeken geschreven. Ik had in mijn leven te veel geluk gehad om niet te kunnen berusten in botte pech.”

Filosofen zeiden vroeger al dat leven leren sterven is. Als je je verzoend had met de onvermijdelijke dood, was het makkelijker om daarvoor een gelukkig leven te leiden. De columns van Steinz zijn hier bewonderenswaardige en leerzame voorbeelden van. Evenals The Fault in Our Stars. Want hoe je omgaat met je dood ligt blijkbaar niet vast in de sterren, maar aan jezelf. Het is eigenlijk jammer dat Augustus en Hazel niet met Pieter Steinz kunnen corresponderen.

Ps elke column van Steinz staat op nrc.nl en is het waard om terug te lezen, maar deze is toepasselijk voor Geluk voor Beginners.

Word gelukkig, denk alleen aan jezelf

Mijn vriendin krijgt vier uur Ramsey Nasr voor haar verjaardag. Helaas niet alleen –dat kan ik niet betalen-,  maar samen met een volle schouwburg. Ze viel voor hem in de uitstekende Nederlandse serie Overspel, waarin de bekende dichter ook een begenadigd acteur blijkt te zijn. Wat speelt hij de  schurk goed! Ik haat zijn personage oprecht. “Peppie! Dat doe je toch niet!”, schreeuw ik regelmatig voor de televisie.

Nu speelt Nasr, Howard Roark in het toneelstuk Fountainhead, de eeuwige bron, van Toneelgroep Amsterdam. Dit is een even invloedrijk als controversieel boek over geluk uit 1943 geschreven door de Amerikaanse Ayn Rand. Haar naam is van groot belang in de Amerikaanse politiek, want de uiterst rechtse Tea Party en sommige Republikeinen dwepen doorlopend met haar gedachtegoed.

Nieuwsgierig lees ik daarom het boek Fountainhead. Het is een ware leeservaring, want het is rauw, intens en het vraagt echt wat van je als lezer door alle filosofische bespiegelingen. Daarbij ademt het de sfeer van Mad Men uit met architecten die keihard zakendoen in het bouw-walhalla  Manhattan van begin 20-ste eeuw.

Centraal staat de vraag hoe je gelukkig kan worden in de wrede buitenwereld. Moet je consequent gaan voor je eigen geluk en je eigen idealen of moet je concessies doen aan de mensen in je omgeving, opdrachtgevers of maatschappij? Volgens Rand gaat haast iedereen in de wereld voor de tweede optie, we leveren voortdurend in. Haar ‘ideale man’ Howard Roark doet juist het eerste. Hij leeft volgens haar filosofische stroming het objectivisme, dat samen te vatten is als ‘Leef niet voor een ander, denk zelf na en wees principieel’.

Don’t give in,” –nooit toegeven”-, is Roark’s motto. Hij is zeer talentvol als architect, maar verliest constant klanten omdat hij weigert aanpassingen te doen aan de heersende mode. Koppig neemt hij alleen opdrachten aan als hij carte blanche krijgt. “Howard! Dat doe je toch niet!”, schreeuw ik regelmatig tegen het boek. Hij gaat een keer failliet. Hoeveel ZZP’ers in Nederland, waarvan velen voor zichzelf zijn begonnen om hun dromen te realiseren, zouden het zover laten komen?

Roark gaat heel ver en moet zich op een gegeven moment zelfs verantwoorden in de rechtszaal. Hij pleit: “Amerika is niet gebouwd op onbaatzuchtige dienstverlening, opoffering of altruïsme. Het is gebaseerd op het recht van de mens op zijn eigen pursuit of happiness. Niet die van iemand anders. En kijk eens naar de resultaten. We zijn het land met de grootste welvaart en de grootste vrijheid.”  Snap je het enthousiasme van de Tea Party? Ieder zijn guns, god and automobiles. Rand wordt gezien als prediker van een zuivere vorm van kapitalisme met nauwelijks inmenging van de staat. Iets voor een ander doen of samenwerken is vloeken in haar kerk.

Hoe zit dat in Nederland-polderland-vergaderland?  Samenwerken zit toch in ons bloed? We moeten dat water toch buiten de dijken houden? En heeft ons dat juist niet welvarend en gelukkig gemaakt? Ik vind de ideeën uit het boek verrassend en inspirerend maar in zijn totaal ook bevreemdend en onwenselijk. In wat voor wereld zullen we leven als iedereen alleen voor zichzelf leeft?

Maar ja, eigenlijk geef ik de vier uur Ramsey Nasr aan mijn vriendin ook uit eigenbelang. Al is het maar om eens live tegen hem te kunnen schreeuwen als zijn eigenzinnige personage een stommiteit begaat:

“Ramsey! Doe het niet!”

Het ware geluk is elders

Altijd, altijd ben ik elders.
Altijd verlangen in mijn kop.
Op zolders wil ik steeds naar kelders,
en in kelders juist weer hogerop.

Dit refrein uit het gedicht Altijd ben ik elders van Youp van ’t Hek, drukt naast de onrust van de cabaretier, prachtig de motivatie van de Nederlandse toerist uit. Want nu de zomer is begonnen, gaan wij reislustige Hollanders weer massaal op pad, maar wat is de achterliggende reden? Ontspanning? Om jezelf beter te leren kennen? Of het verlangen naar iets anders? Wat het ook is: we willen weg van huis, ergens anders heen. Daar waar het beter is en het geluk ons wel toelacht.

In het dagelijkse leven zit je vaak vastgekluisterd aan je beeldscherm, zuchtend achter het stuur in de file of turend in je studieboek en denk je een tikkeltje ongelukkig: is dit nou het leven? Waarom zit ik niet ergens onder een palmboom een cocktail te drinken en gelukkiger te zijn?

In zijn leeswaardige boek Het ware leven is elders (2013) gaat Ruud Welten in op de filosofie van het toerisme. Hij vergelijkt toeristen met pelgrims. “Beide types zijn mensen op weg, mensen die reizen naar een plek die heel bijzonder is, en die het ware geluk elders zoeken. De toerist bezoekt net als de pelgrim plaatsen die hij ‘gezien moet hebben’ of die de belofte van een mystieke rust of een utopisch luilekkerland in zich dragen.” Thuis kun je dat niet vinden, anders was je toch niet weggegaan?

Eenmaal weg kom je vaak van een koude kermis thuis. Het elders beantwoordt veelal niet aan de hoog gespannen verwachtingen (we zouden toch uitzicht op zee hebben?), het oord is misschien minder exclusief dan je dacht (ik vind het best leuk hier op Kreta, maar wat doen al die andere Hollanders hier?), of je worstelt met wat Van ’t Hek hierboven al beschreef: eenmaal aangekomen wil je weer naar een andere plek of erger, heimwee laat je  terugverlangen naar huis.

Ook de mensen die zichzelf beter willen kennen op reis hebben een moeilijke klus: “En ben je jezelf nog tegengekomen?” vroeg een vriend toen ik terugkwam van een lange reis naar Australië. Ik moest lachen en schudde mijn hoofd. Vooraf hadden we grapjes gemaakt over hoe ik een kopie van mezelf zou ontmoeten in een woestijn Down Under. Maar wie ik ook tegenkwam, niet mezelf.

De Romeinse stoïcijn Seneca had me die tocht kunnen besparen: “Het heeft niet zoveel zin om op reis te gaan om jezelf beter te leren kennen. Wijsheid en ontwikkeling vind je niet buiten (in de wijde wereld), maar binnen jezelf.” Een van mijn beste vakanties ooit had ik thuis. Vijf weken deed ik helemaal niets en lag ik op de bank of in de tuin te lezen. Thuis was er even geen elders. Er waren geen nieuwe prikkels, ik hoefde niets, want iedereen was weg en de belangrijkste bezienswaardigheden van Amsterdam kende ik al. Aan het einde was ik volkomen uitgerust, haast gelukkig.

Ps Youp’s gedicht gaat fantastisch verder. De volgende strofe maakte veel indruk op mij als 14-jarige puber. Elders bleek ook in de liefde bestaan:

Zit ik een avond thuis, dan wil ik naar de kroeg.
Tocht ik langs de kroegen, dan wil ik weer naar jou.
Waarom zit ik nooit ergens tot genoegen,
want als ik bij jou ben, dan wil ik naar mijn vrouw.

 

Dit artikel verscheen ook in Intermediair Magazine

 

Uit de tijd gekomen

Een stoplicht springt op rood, een ander springt op groen. In Twente…

Uit Amsterdam gekomen is het twee uur rijden naar Twente. Ik mag daar via het Sprekershuys spreken voor een Industriekring.  Net uit de stad zijn de automobilisten nog gehaast op de weg, geheel in lijn met het verhaal dat ik straks zal gaan vertellen: Festina Lente – haast je langzaam.

Op de weg naar Twente wordt het steeds rustiger en mooier. “Wat is het hier prachtig!” denk ik als ik door voor mij onbekende plaatsen als Ommen en Eerde rijd. Wat me ook opvalt: er zijn haast geen verkeerslichten.” Mijn verhaal speelt zich af bij een stoplicht op een druk punt in het centrum van Amsterdam. Is dat wel herkenbaar voor de mensen? Achter het stuur neem ik me in elk geval voor om straks de beroemde grap van Herman Finkers  over een stoplicht in Almelo achterwege te laten. Dat zou afgezaagd zijn!

In het fraaie Den Ham voel ik mij door de Twentse gastvrijheid en gezelligheid meteen op mijn gemak.  Na een korte vergadering en pauze, kan ik beginnen met mijn verhaal dat gaat over geluk en alles wat daarbij wel en niet komt kijken: ontspanning, stress,  zingeving, zinloosheid en ook leven en dood. Er is gelukkig veel interactie. Daar ben ik blij mee, want ik houd niet van eenrichtingsverkeer. Na mijn anekdote over Festina Lente: citeert een meneer Herman Finkers.  Wij zeggen altijd met hem: “Kalm aan, en rap een beetje!” Heel toepasselijk en gelach in de zaal. Ik merk op dat ik me had voorgenomen om Finkers grap over het stoplicht in Almelo niet te noemen, maar nu zijn naam toch genoemd is…..

Als ik in een stukje over de dood van mijn vader vertel en zeg dat ik geloof dat er na de dood niets meer is, reageert iemand uit een gedicht van die andere Twentse held, Willem Wilmink. Die schreef over de dood: “In het Twents is iemand uit de tijd gekomen.” Wauw,  dat is nog eens mooi geformuleerd en heel treffend voor mijn verhaal. Na afloop is er tijd voor vragen: “Had je je gerealiseerd dat er niet echt veel verkeerslichten zijn bij ons in Vroomshoop” Razendsnel, voordat ik dat kan doen, antwoordt iemand anders al voor mij. Gortdroog klinkt het: “Gelukkig weten we wel wat het zijn.”

Bij het eten zijn er goede gesprekken over geluk. Mijn verhaal was herkenbaar! Daarna vertrek ik weer richting Amsterdam. Ik zucht, omdat het almaar drukker en lelijker wordt.  Veilig thuis aangekomen denk ik met weemoed aan het schone Twente. Ik zoek naar het gedicht van Wilmink op mijn telefoon. Hoewel ik het niet in een keer begrijp, vind ik het  prachtig.  Bij de volgende keer dat ik optreed, zal ik het in mijn verhaal verwerken:

In ’t Nederlands is iemand dood gegaan,
over zijn reis wordt nooit meer iets vernomen.
In het Twents is iemand uit de tijd gekomen, 
dus je weet zeker: hij kwam veilig aan.