Drie manieren om discipline te kweken

“Zie jij ze ook lopen buiten? Met strakke outfits en nieuwe sportschoenen?” Een vriend wijst ze aan vanuit de auto. “Verrek je hebt gelijk!” zeg ik. Langs de Weesperzijde rennen tientallen hardlopers. “Dat is altijd zo, in die eerste week na oud & nieuw. Maar ja, die maand erna hè?” schampert hij.

Dan zijn de meeste goede voornemens (marathons lopen, afvallen, boeken schrijven) alweer als sneeuw voor de zon verdwenen en zit je weer ongelukkig thuis voor de buis met de sportschoenen in de kast en de extra kilo’s op de bank.

Alsof Marli Huijer hierop wilde inspelen, publiceerde ze eind 2013 het boek Discipline, overleven in overvloed. In het boek gaat de filosofe in op allerlei aspecten van discipline. Wat is het? En in hoeverre hebben we het nodig om ons te kunnen handhaven in deze tijd van -ondanks de crisis-ongekende overvloed? En maakt discipline gelukkig?

Ze schrijft dat er verschillende betekenissen van discipline zijn. Voor nu is het meest relevant dat het kan duiden op werken aan je zelf of zelfbeheersing. Haar stelling is dat dit in deze tijd van materiële overvloed hard nodig is. Ga je wel sporten als je ook Candy Crush kunt spelen of online kunt shoppen?

Een interessante vorm van overvloed is ook het fenomeen tijd. Huijer haalt de Duitse socioloog Hartmut Rosa aan die over onze huidige samenleving zegt: “We hebben geen tijd, hoewel we haar in overvloed winnen.” Door de moderne techniek kunnen we dingen tegenwoordig zo snel, dat we juist tijd zouden moeten hebben voor de dingen die we ons voor het nieuwe jaar hebben voorgenomen.

Maar niets is minder waar. We raken massaal verslaafd aan de snelle (a)sociale media. Hierdoor verliezen we weer meer tijd. Iedereen checkt bijvoorbeeld 30x per dag zijn email, of stuurt honderden berichtjes terwijl vroeger de postbode 1x op een dag kwam.

Huijer: “Discipline is daarom meer dan ooit nodig.” Maar hoe dan? Zelf ben ik ook met menig project begonnen dat later strandde in een gebrek aan volhouden.

Het boek geeft drie manieren om discipline te kweken:

1. Door herhaling en oefening. Je moet hetgeen je wil doen gaan doen en dan blijven oefenen en herhalen. “In de oefening worden handelingen of activiteiten langdurig tot vervelens toe herhaald en getraind, waardoor deze worden verbeterd, of tenminste op hetzelfde peil blijven.”
Voor een trainer klinkt dit als muziek in de oren, maar hoe houd je dat dan vol?

2. Door discipline uit te besteden aan de techniek. Sommige mensen zullen zelf nooit leren om gedisciplineerd te leven of dingen telkens maar te oefenen. Verleidingen liggen constant op de loer. Schakel daarom de techniek in. Huijer geeft het voorbeeld van de schrijfster Zadie Smith, die voor haar smartphone regelmatig de app self control aanzet, zodat ze tijdens schrijfuurtjes het internet niet op kan en wel moet doorschrijven.

3. Door discipline uitbesteden aan mensen. Als je met een project begint, kun je iemand (een vriend, collega) inschakelen die jou er op aanspreekt of je iets ook daadwerkelijk hebt gedaan. Daarvoor kun je natuurlijk ook een coach of een trainer inhuren. Heel effectief is om iets samen te doen. De sociale druk vergroot de kans dat je zult slagen!

Door discipline te betrachten kun je goede voornemens halen of volgens Huijer zelfs levensdoelen bereiken. Het is het toverwoord om iets gelukkiger te worden, omdat uiteindelijk niets meer voldoening geeft dan iets volhouden, afmaken of een grens verleggen! Zelf zou ik graag meer discipline willen in 2014. Helaas ben ik (we tellen 9 januari) al bezweken voor 8 afleveringen The Killing en 5 zakken chips, maar het jaar is gelukkig nog lang. Veel succes!

Haast je langzaam (en win tijd!)

Supergehaast en vol stress zijn ze, die Amsterdammers. Veel fietsende exemplaren wachten bijvoorbeeld niet vóór het rode stoplicht, maar rijden het voorbij. Omdat ze vaak niet door de voorbijrazende auto’s heen kunnen, komen ze uiteindelijk tot stilstand. Dan kijken ze druk om zich heen op zoek naar een gaatje om over te steken. Dat lukt sommigen. Kris kras door de toeterende wagens bereiken ze de overkant.

“Festina Lente, kent u die uitdrukking?” Zou ik met Dominee Gremdaat willen zeggen. Haast je langzaam, was een bekend gezegde bij de oude Romeinen en de lieveling van de beroemde Rotterdammer Erasmus. En dat wil wat zeggen, want hij verzamelde maar liefst 4000 spreekwoorden.

Hij vond haast je langzaam zo mooi (zo rijk, zo diepzinnig, zo heilzaam), omdat dit kleine zinnetje naast wijsheid ook een duidelijke paradox inhoudt. Je moet je haasten, maar dan wel langzaam! Hoe valt dat nou met elkaar te rijmen?220px-AldusManutius3

 

De Romeinen, die het spreekwoord veel gebruikten, hadden twee symbolen om dit uit te leggen. De dolfijn is het symbool voor de haast, omdat het een van de snelste dieren van de zee is. Het anker staat voor langzaam: het schip ligt voor anker.

Een van de ideeën van festina lente is dat voordat je ergens mee begint, je je eerst moet bezinnen. Dus afwachten, aarzelen en goed zaken overwegen voordat je iets doet. Toen ik als kind veel schaakwedstrijden speelde, moest ik van mijn vader altijd op mijn handen zitten (gooi je anker uit). Ik wilde altijd heel gauw zetten doen, maar voordat ik het wist had ik dan een grote fout gemaakt (huilen!). Van hem moest ik eerst het hele bord bekijken, nadenken wat voor gevolgen mijn zet had, gaf ik niet mijn dame weg? Daarna mocht ik als een dolfijn mijn zetten doen.

De Romeinse Keizer Augustus gebruikte het spreekwoord te pas en te onpas. Ook in officiële documenten. Zo spoorde hij de lezende ambtenaar of generaal aan om snelle ijver met trage nauwkeurigheid te combineren. Als je goed had bekeken dat jouw beslissing de beste was, mocht je razendsnel handelen van de keizer. De tijd was dan rijp. Augustus kan dan ook de uitvinder van het populaire begrip timing worden genoemd.

De uitdrukking kan ook gelden voor twee extreme soorten mensen. De besluitelozen laten hun schip altijd voor anker liggen en nemen nooit een besluit, terwijl de roekelozen, flapuiten en impulsieven onder ons razendsnel dingen zeggen of besluiten nemen waar ze later weer spijt van hebben. De Romeinen kenden dit. In de afbeelding hierboven is de dolfijn daarom ook om het anker heen gewikkeld. De twee moeten samenwerken. Twijfelaars hebben soms een snufje dolfijn nodig, de roekelozen een vleugje anker.

Terug naar het stoplicht. De gestreste mens die wacht voorbij het stoplicht, -een symbool haast voor deze tijd- klaar om met gevaar voor eigen leven over te steken, is een roekeloze dolfijn zou Augustus misschien zeggen. Ooit noemde Dominee Gremdaat de tijd die je wacht voor een rood licht of als je vertraging hebt in de trein, juist gewonnen tijd. Tijd om even om je heen te kijken, na te denken en te reflecteren op je situatie. Dat sluit naadloos aan bij Festina Lente: door soms langzaam te zijn, win je later tijd.

Verstijven, vluchten, vechten: een sprookje

Een crisis is een kans, ja, ja. Er was eens, jaren geleden, een beeldschoon meisje dat grote ruzie heeft. Assepoester noem ik haar. Ze zit links bij mij aan de tafel. Aan de rechterkant zit haar boze stiefzus. Allebei hebben ze een medestander naast zich. De vier vrouwen, samen één managementteam, kijken elkaar woest aan. De training is om dit conflict op te lossen.

De reputatie van de stiefzus is haar vooruitgesneld. Een oude wijze collega noemt haar eerder berucht: “Ruzie met Anastasia? Direct openbreken, jongen. Je weet het, zachte heelmeesters… ” Een slapeloze nacht denk ik erover na. Bij conflicten reageren mensen instinctief op drie manieren: verstijven, vluchten of vechten. Meestal overkomt mij het eerste, verkies ik het tweede, maar deze situatie vraagt het derde.

Ik klamp me vast aan de vijf stappen van conflicthantering:
1. Laten toegeven dat er iets ernstigs speelt.
2. Nagaan wat het echte conflict is.
3. Luisteren naar alle standpunten.
4. Samen zoeken naar manieren om het conflict op te lossen.
5. Overeenstemming bereiken en verantwoordelijkheid nemen voor de oplossing.

Bij een recente diplomatieke rel van Nederland gaat dat zo: Haagse politie arresteert kindonvriendelijke Russische diplomaat. Conflict met Poetin, want diplomaten zijn onschendbaar (ernstig!). Timmermans luistert naar hem, erkent Nederlandse fout en biedt excuses aan. Poetin aanvaardt.

Terug naar Assepoester en Anastasia. De training begint, ik gooi het meteen open: “dames, dit moet van tafel. Wie wil het woord?” Een lange ijzige stilte. Dan zegt Assepoester dapper: “er moet iets van mijn hart. Jij (ze wijst op de boze stiefzuster) maakt mij al jaren het leven zuur. Je stampt al mijn plannen de grond in, maakt me zwart bij de directeur en tijdens vergaderingen onderbreek je me…”
“Zwijg,” zegt haar collega. Ze knijpt haar ogen samen tot woedende speldeknoppen. “Hoe durf jij er mij van te beschuldigen dat ik je tegenwerk? Je hebt de afgelopen jaren überhaupt niets gepresteerd. Als je iets zegt, slaat het nergens op. Als je iets doet, mislukt het.” Woorden als zweepslagen. Assepoester begint te snikken. Fijn dat openbreken, denk ik nog.

“Dames, dames,” begin ik licht verstijvend, “Anastasia, besef je wel dat dit heel heftig is voor Assepoester? (een toen nog beginnende trainer grijpt in…) Geef je toe dat hier iets ernstigs speelt?” (Stap 1). “Jazeker! En daarom moet zij -ze wijst op het huilende meisje- uit het team!” “Maar wacht nou even”, zeg ik, “Wat is hier nu eigenlijk het probleem?” (Poging tot stap 2). Laten we een rondje maken waarin iedereen zijn standpunt naar voren kan brengen. (Stap 3, lig ik op schema?) ” De stiefzus gaat klinisch door met het uiten van beschuldigingen. Assepoester zegt: “Als het zo gaat, stop ik er nu mee. De stiefzus zegt ijskoud: “Ok.” Het huilende meisje vlucht, ondersteund door haar hulpje, de zaal uit.

Ik ren hun achterna, maar aan stap 3, 4, 5 en 6, kom ik ondanks aandringen bij beide partijen niet toe. Ten einde raad, bel ik hun leidinggevende, de opdrachtgever, om mijn falen uit te leggen. Ze zegt: “hartelijk dank voor deze kans, hier heb ik lang op gewacht.” Rustig vraagt ze naar Anastasia, die begint te sputteren, en zet haar telefonisch (!) uit het managementteam.
Ik sta perplex. Niets stappenplan! Soms mislukt blijkbaar iets zodanig, dat alles goed komt. De stiefzuster druipt af, Assepoester keert terug. De crisis was een kans. Voor de opdrachtgever.

Dit artikel verscheen ook in de Intermediair

Ongelukkig zijn – een aanmoediging

Al het ongeluk in de wereld is het gevolg van het feit dat de mensen niet gewoon thuisblijven, zegt Blaise Pascal, een Franse filosoof. Dit zien we maandag 28 oktober bij de eerste herfststorm van het jaar. De KNMI geeft een weeralarm af: grote storm langs onze kustprovincies. De Telegraaf adviseert: blijf thuis, het wordt gevaarlijk! Luistert iemand? Nee hoor, de volgende dag sta ik braaf in een file van zes kilometer. Wat doen we daar eigenlijk met zijn allen? De auto’s rammelen heen en weer, bomen en vrachtauto’s waaien om. Een eik doodt een Amerikaanse toeriste in Amsterdam. Waarom blijft er zelfs op een orkaanachtige dag niemand thuis?

Is het plichtsgevoel? “Ja, ik moet toch naar mijn werk? Ik kan die mensen toch niet laten wachten?” Is het de spanning? “Dit is gewoon de perfecte dag om naar het strand te gaan! Heerlijk al dat natuurgeweld.”

Of vinden we een antwoord op die vraag misschien bij de mens die altijd maar streeft naar geluk en daarvoor het gevoel heeft dat hij zijn huis nu eenmaal moet verlaten? Daarbuiten is het geluk ergens te vinden en grote jongen die mij tegen houdt. Denk aan the pursuit of happiness, het streven naar geluk, dat ligt verankerd in de Amerikaanse grondwet. Een zin die haast symbool staat voor de hele westerse samenleving. Ieder mens werkt keihard, onderneemt dingen, die soms slagen en soms mislukken. Zo leidt hij een jachtig bestaan. Maar zijn we daarin niet een beetje doorgeslagen? Zijn we niet te hard op zoek naar geluk? Mooi geïllustreerd bij die file in de herfststorm?

In zijn boek Ongelukkig Zijn, een aanmoediging (leuke titel!) gaat de Duitse denker, Wilhelm Schmidt nog een stapje verder. Hij zegt dat mensen in de moderne tijd niet alleen vinden dat ze naar geluk moeten streven, maar ze beweren zelfs dat ze recht hebben op geluk. “Ik eis een fantastisch leven, ik wil een leuke baan, een perfecte relatie, drie kinderen, vijf hobby’s en genoeg tijd om 4 keer per jaar op vakantie te gaan. Ja toch? Of vraag ik nu teveel?”

Volgens Schmidt bestaat het leven juist voor een groot gedeelte uit ongeluk. Ziektes en dood, echtscheidingen en liefdesverdriet, economische crises en massaontslag. Het leven kenmerkt zich door pieken en dalen. Zonder ongeluk zou geluk misschien niet eens bestaan. Hij beweert dat het moderne begrip van het geluk mensen systematisch het ongeluk in jaagt. Het moet altijd maar happy en blij, maar mag een mens ook eens treurig zijn? “Melancholie of treurigheid zijn een gezonde modus van het menselijke zijn die er gewoon bij horen,” aldus Schmidt. “In onze tijd worden melancholische mensen vaak juist meteen in de hoek van een depressie geduwd.”

Hij zegt dat je niet de hele tijd gelukkig hoeft te zijn. Hij biedt ook een oplossing. Hij zegt dat je in het leven kan streven naar zingeving. In zijn boek geeft hij tal van voorbeelden hoe je dat kunt doen. Praktische als muziek maken of lekker eten, maar ook fundamentele als zinvol werk, goede gewoontes en vrienden.

Ironisch genoeg zijn dat juist weer zaken die je weer veel terugvindt in de geluksliteratuur. Toch is het belangrijk wat Schmidt zegt. Ongelukkig en melancholisch zijn, hoort bij het leven. Je kunt nu eenmaal niet altijd gelukkig zijn en je zou daar ook niet naar moeten streven. Ook niet in een stormachtige file op weg naar zinvol werk.

Twijfelaars en keuzestressers, houd van je lot!

“Als ik de kaarten nu uitdeel, spelen we een bepaald klaverjasspelletje, maar als ik nog even doorschud hebben we een totaal ander spelletje. Het besluit of ik nu uitdeel, of nog even doorschud, bepaalt wie wint of verliest. Dat is het lot.” Ik kijk mijn broer aan. “Want als ik nu stop, geef ik je misschien wel pitkaarten.” Ik schud verder: “en met deze kaarten ga je wellicht nat.”

Mijn broer heeft dit vaker gehoord en vindt het verschrikkelijk. “Houd nou eens op, man! Deel nu maar uit. Zo kan je wel altijd blijven doordenken.” En dat klopt. Een vrijgezel denkt bijvoorbeeld: als ik vanavond uitga, ontmoet ik misschien de vrouw van mijn leven, maar wie weet gebeurt het wel als ik thuisblijf en pas morgen ga stappen.
Gek word je van die gedachte. Echte twijfelaars verlammen door dit soort vragen. Ze delen de kaarten niet meer uit, maar schudden eeuwig door.

Kun je invloed hebben op je lot? Dat is de grote vraag. Want het lot besluit of je goede kaarten krijgt of niet.
Sommige mensen vinden van niet en zeggen dat alles voorbestemd is. “Dit moest zo gebeuren!” Ik moest jou echt hier bij de Eiffeltoren ontmoeten. Een andere plek was ondenkbaar geweest! Iemand, God of het lot heeft hier een hand in gehad!” Anderen zijn nuchterder: “Je kunt er lang over praten of kort en er zijn veel toevalligheden op de wereld, maar die moesten zo gebeuren, omdat ze nu eenmaal zo zijn gebeurd.” De laatste gedachte vind ik verfrissend. Toevalligheden zijn er en niemand heeft die van tevoren uitgedacht.

De oude Romeinen dachten veel na over de invloed van het lot op het leven. Zo zei de beroemde filosoof Seneca: “Dus alles wat we moeten ondergaan, omdat de wereld nu eenmaal zo in elkaar zit, moeten we fier op ons nemen. Gelukkig is hij die tevreden is met zijn huidige lot, hoe dat ook mag zijn, en die positief staat tegenover de omstandigheden waarin hij verkeert.”

“Houd van je lot” (amor fati), beweren de stoïcijnen zelfs. Ook bij dood en verderf. Maar de Duitse denker Nietzsche voegde er jaren later aan toe dat dat niet betekent dat je alles zonder kritiek moet accepteren, want “je oefent zelf ook invloed uit op je werkelijkheid.” Je mag nooit passief of zelfgenoegzaam worden. Zeker dus geen slachtoffer worden. Bijvoorbeeld: ik val nu eenmaal op foute mannen.

Een populaire sportterm is: geluk dwing je af. En natuurlijk kun je het lot een handje helpen. Niet in een kaartspel, tenzij je steekt en vals speelt, maar een vrijgezel kan natuurlijk wel naar een bar gaan waarvan hij weet dat net dat ene meisje er vanavond is. Of hij gaat naar een feestje voor gelijkgestemde singles. Daar komt hij goed voor de dag, omdat hij mooie kleren heeft aangetrokken en de technieken etaleert, die hij heeft geleerd op zijn anti-verlegenheidscursus. Hij spreekt meisjes beleefd aan en trakteert ze op een drankje.

Het lot moet jouw keuzes niet teveel belemmeren. Daarom twijfelaars en keuzestressers, deel die kaarten maar gewoon uit! Het maakt allemaal niet zoveel uit. Speel met de kaarten die je krijgt. En als de vrijgezel charmant, grappig en verzorgd voor de dag komt, kan hij zeker die vrouw van zijn dromen ontmoeten. Hij heeft dan troefkaarten in handen!

Zweten en stotteren voor het veelkoppige monster

Overgeven, rode vlekken en angstzweet. Ze moet weer en haat het! Een groter ongeluk is voor haar niet denkbaar dan spreken in het openbaar. 200 kritische ogen zullen haar aankijken (acteurs noemen dit het veelkoppige monster van het publiek), 100 monden lachen haar uit. Dan maakt ze een grap, niemand lacht: horror! Daar staat ze dan eenzaam op het podium, naakt blijkt opeens: nachtmerrie! In de top 10 lijstjes waar mensen het meeste bang voor zijn, staat presenteren al jaren op 2 of 3, naast doods- en vliegangst. Deze politica, die ik train, is absoluut niet de enige met ultieme spreekvrees.

Maar sommige mensen just love it! Mark Rutte sprak aan het begin van deze maand zijn hele H.J. Schoo-lezing met plezier uit het hoofd. Obama zei over spreken in het openbaar: “Als student kwam ik erachter dat ik goed overkwam en ik besefte: nu is alles mogelijk (Yes I can).”

In de presentatietrainingen die ik geef, zie ik regelmatig voorbeelden van de twee uitersten. Mensen die je met een mes in de rug moet dwingen te beginnen, terwijl anderen weer opkomen alsof ze Martin Luther King zelf zijn.
Beide soorten zijn gebaat bij drie beproefde principes. Ze werken zelfs voor mijn paniekerige politica.

De belangrijkste is: oefen, oefen, oefen! Doe de speech die je moet geven een paar keer voor je broer, vriend of spiegel. Als je je verhaal maar een paar keer hebt gedaan. Met een mislukte afscheidsrede voor je collega kan je nog wel wegkomen, maar die presentatie bij een belangrijke klant moet gewoon goed zijn. Door te oefenen herken je de mooie maar irrelevante passages in je verhaal (kill your darlings), weet je of je verhaal te lang of te kort duurt en als je oefenpubliek eerlijk is, vertelt het je of die openingsgrap wel of niet kan. En passant verdwijnen ook je zenuwen.

Ook belangrijk is dat je verhaal een goede structuur heeft. Eerst volg je Aristoteles: kijk wat je nodig hebt om te overtuigen, breng het onder woorden en zet het in de goede volgorde. Hierna is VVV van groot belang. Niet het toerismebureau, maar Vertel wat je gaat vertellen, Vertel het en Vertel wat je hebt verteld. Bijvoorbeeld de structuur van Rutte’s eerdergenoemde lezing in een notendop: ik ga u vandaag een nieuw perspectief schetsen voor de Nederlander: consumeer meer! Dit is mijn nieuwe perspectief voor de Nederlander: consumeer meer! en hartelijk dank voor uw aandacht voor mijn nieuwe perspectief voor de Nederlander: consumeer meer! Met de kracht van herhaling vergroot hij de kans dat de luisteraar iets kan terugvertellen van zijn verhaal. Daarnaast is VVV een handige wegwijzer voor je verhaal. Als je mensen precies uitlegt, wat je hen gaat vertellen, weten ze wat ze moeten verwachten en blijven ze langer bij je (oh, hij is al hier in zijn verhaal, het zal bijna afgelopen zijn).

De derde vaardigheid is WEET WANNEER JE MOET OPHOUDEN. Je ziet het overal. Kleine imitatie Castro’s, die de smaak te pakken krijgen, en niet meer willen stoppen. Tot iemand onverbiddelijk zegt: gezien de tijd, moet ik u vragen om af te ronden. Of erger: driekwart van de zaal checkt inmiddels zijn email of kijkt uit het raam. Een handig rijmpje helpt je hierbij. Waarna ik er zelf ook meteen een einde aan maak.

1. Stand up, so they will see you.
2. Speak up, so they will hear you.
3. Shut up, so they will like you.

Dit artikel verscheen ook in Intermediair

Maakt geld dan toch gelukkig?

Erica Verdegaal is personal finance journalist voor onder andere NRC, ZIN en Trosradar.nl. Ze schrijft en spreekt over alles wat met geld heeft te maken. Onlangs verscheen haar 12e (!) boek: Waar doen ze het van? Hoe je rijk wordt. En blijft. In het boek komt de relatie tussen geld en geluk vaak naar voren. Reden genoeg voor een interview:

Erica, kun je geluk kopen?
Tot op zekere hoogte kun je je geluk kopen. Maar het is van belang dat je een onderscheid maakt tussen de dingen die je wel en niet kunt aanschaffen. Als je een been mist, kun je natuurlijk geen nieuwe bestellen. Maar een fijn huis, dat niet tocht, bevordert je woongeluk en als je een goede opleiding voor je kind kunt betalen vergroot je zijn levensgeluk zeker.

Daarnaast is je houding ten opzichte van geld veel belangrijker dan hoeveel geld je hebt. Mensen die goed met geld kunnen omgaan, wat hun vermogen ook is, zijn over het algemeen gelukkiger dan verkwisters of gierigaards. Dat zie je ook bij rijke mensen. Die staan vaak opvallend relaxed in het leven. Vaak hebben ze door schade en schande geleerd hoe ze met geld moeten omgaan. Ik zou daarom ook zeggen dat niet geld gelukkig maakt, maar grip op geld.

In je boek zeg je dat geld ingeblikt geluk is. Wat bedoel je daarmee?
Dat geld, net als eten uit blik, houdbaar is en dat je het altijd kan aanwenden als je het nodig hebt. Geld kan allerlei vormen aannemen. Je kunt er veiligheid mee kopen, het geeft je tal van keuzemogelijkheden en tijd. In plaats van ingeblikt geluk kun je het ook dropdeadmoney noemen. Als je genoeg geld op de bank hebt staan, kun je tegen alles en iedereen wat je niet bevalt drop dead zeggen en het op eigen kracht een tijdje uitzingen. Dus als je geen zin meer hebt in die baan, kun je zeggen: ik houd er mee op. Genoeg geld achter de hand hebben geeft een heerlijk gevoel en is daardoor bevorderlijk voor je geluk.

Wat is jouw gouden tip om door geld gelukkiger te worden?
Ik denk dat je je echt rijk en gelukkig voelt als je je met inventiviteit, ondernemingslust en durf uit elke situatie weet te redden. Je hebt mensen die als ze hun baan kwijt raken, direct een eigen bedrijf beginnen of een boek schrijven. Gaat hun onderneming failliet, beginnen ze weer een nieuwe. Als je jezelf na elke tegenslag kunt redden, ben je echt rijk.

Hoe voorkom je dat je hebzuchtig wordt van al dat geld?
Je moet voor jezelf een grens stellen hoeveel geld je zou willen hebben. Een bedrag dat bij je past. Je hebt van die rijken in Palm Beach die 30 miljoen hebben en dan net als hun buurman ook 100 miljoen willen hebben. Dik miljonair, maar toch ongelukkig.
Terwijl je ook mensen hebt die prima tevreden zijn als ze een beetje rijk zijn. Ze doen het bijvoorbeeld zuinigjes aan, hebben een bescheiden huis en verbouwen hun eigen groente. Zij zijn daar weer heel tevreden mee.

Ben jezelf rijk en gelukkig?
Voor een journalist verdien ik vrij goed. En daarnaast houd ik veel van sparen en beleggen. Ik ben vooral gelukkiger geworden sinds ik freelance journalist ben. Ik ging minder verdienen dan in het bedrijfsleven, maar vreemd genoeg hield ik meer over. Zo gaf ik minder geld uit aan leuke kleren en reizen. Als ZZP-er ben ik onafhankelijker vrijer en gelukkiger. Daarnaast houd ik mijn vermogen goed in stand. Dat is ook raadzaam. Als ik geen opdrachten meer zou krijgen, zou ik toch een krantenwijk nemen om geld in het laatje te brengen! Zeker in de huidige participatiesamenleving moet je flexibel zijn!

Het boek lezen?
Wil je ook rijker en gelukkiger worden? Geluk voor Beginners mag het boek Waar doen ze het van? Hoe je rijk wordt. En blijft, van Erica Verdegaal verloten. Stuur me een mailtje dat je geïnteresseerd bent en de eerste is de gelukkige!

Werkt Whatever Works voor jou?

Niet iedereen heeft het beste voor met het Geluksgenre. Journalist Olaf Tempelman deed in de Volkskrant langdurig onderzoek naar de huidige tijdsgeest en vond dat de mens zich teveel richt op de zoektocht naar individueel geluk. Hij concludeert: van één ding ben ik zeker: als het voor iedereen voor het oprapen lag, had je er niet zoveel boeken over. Van Woody Allen is de film Whatever works.”
Oftewel lees geen boeken meer over geluk, kijk die film!

Whatever works is een echte Woody Allen film. Onorthodox, origineel en grappig. De film begint bijzonder, omdat de hoofdpersoon, de 60-jarige Boris zich richt tot ons:

“Wat betekent het leven nu helemaal? Niks, nul, noppes. Het leidt nergens toe en er wordt veel gekletst. Iedereen kletst graag, geheel misleid door misinformatie. Moraal, wetenschap, geloof …. aandelen, gezondheid, alles komt aan bod en dan ga je dood en komt er weer een volgende generatie idioten. Die vertelt ook wat het leven is, die zegt hoe ’t moet.

Je kan toch alleen maar depressief raken? Logisch met die gruwel, corruptie en domheidarmoede, ……. genocide, terrorisme.”
Wat kun je doen? Het is te veel. Ik heb ook zelfmoord geprobeerd.”

Na deze gedenkwaardige monoloog gaat Boris naar huis. Bij zijn voordeur rijst, al ware zij de Venus van Botticelli, een prachtig blond meisje uit het vuilnis: Melody. Deze jonge vrouw valt als een blok voor de chagrijnige, veel oudere en hyperintelligente Boris. Ze wil hem. Boris ziet er eerst niets in en wijst haar lang bot af. Maar ze houdt vol en een paar maanden later is hij met deze naïeve Miss Missippi getrouwd. Hij laat haar New York zien, legt en passant het leven uit en zij verzorgt hem (haalt lief Viagra) en hoort geduldig zijn beledigingen aan. Zij maakt al snel een verwijzing naar de titel. In haar thuisdorp deed eens man het met een geit: whatever works! En als je langer naar dit onlogische koppel kijkt, bekruipt je een gelijk gevoel, ze zijn gelukkig. Het werkt blijkbaar op deze vreemde manier. Bedoelt Tempelman dit? Het leven is raar, maar je kunt toch gelukkig zijn?

Het kan alleen niet goed blijven gaan, en dat gaat het ook niet. De moeder van Melody komt langs, en begint een ménage à trois met twee vrienden van Boris (whatever works), haar vader komt langs en die wordt homo (whatever works) en er gebeurt nog veel meer.

Dat ga ik allemaal niet verklappen (daarvoor is de film te leuk), maar mijn reactie op de opmerking van Olaf Tempelman is tweeledig. Aan de ene kant heeft de film van Woody Allen een rake boodschap. We zijn als individu maar een heel klein tijdje op aarde en het slaat allemaal nergens op. (ook Marcus Aurelius en Albert Camus zeiden dit). Maar ja, je bent er nu toch, dus maak er dan maar wat van.

Toch is het credo whatever works aan de andere kant een te makkelijke dooddoener. Het is de individuele onverschilligheid ten top. Bijvoorbeeld:

“Ik ga scheiden na 40 jaar.” “Ah tuurlijk man, whatever works.”
“Ik pleeg morgen euthanasie.” “Ah joh, whatever works.”

Ik blijf geloven dat er concrete technieken zijn die je kunnen helpen om gelukkiger te worden, zoals vriendschap, liefde, de keuze voor de juiste baan. Maar juist die maakbaarheid roept veel weerstand op. Bijvoorbeeld bij Olaf. Maar Olaf, als Woody en Boris voor jou werken, be my guest. Whatever works for you.

Wat bepaalt de ideale werkplek?

Mijmerend over een ideale werkplek, denk ik opeens aan de filosoof Diogenes (404-323 v. Chr) Hij werkte vanuit een lege ton op het centrale plein van Athene. Hij was er 24 uur per dag te vinden, gekleed in slechts een hemd. Zonder schaamte deed hij al zijn menselijke behoeftes in het openbaar.

Op zijn lege ton na had hij helemaal niets. Voor de duidelijkheid, dus ook geen smartphone, laptop of schrijfgerei. Materialisme was hem vreemd. Hij wilde alleen maar de ‘echte’ mens vinden. En het plein aan de voet van de Acropolis was zijn ideale onderzoeksterrein.

Van heinde en verre kwamen mensen naar deze vreemde man kijken. Zelfs Alexander de Grote wilde hem ontmoeten. De wereldveroveraar vroeg Diogenes: “Is er iets dat ik voor u kan doen? Ik geef u alles wat u wilt.” De tonbewoner zei: “Jazeker, misschien kunt u een stap opzij doen, want u staat in mijn zon!” De grote Alexander zei daarop: “Ik wou dat ik Diogenes was!” Waarop Diogenes antwoordde: “Ik ook!” De man liet zien dat hij gelukkig was met weinig. Bovendien werkte hij op een van de mooiste plekken van de oudheid: het marktplein van Athene. Vandaar is het letterlijk en figuurlijk een gigantische sprong naar onze werkplekken in Nederland.

Denkend aan kantoor
zie ik eindeloze gangen
Tragisch depressief
langs wegen staan.

Werken met weinig is misschien wat de Nederlandse kantoorbouwers ook voor ogen hebben. Functionaliteit gaat boven sfeer en geluk. De meeste bedrijven die ik bezoek als trainer zijn ronduit deprimerend. Bij sommige zijn de muren weliswaar al opengebroken tot open kantoortuinen met plastic sierplanten -waar mensen elkaar ontmoeten, ergeren en versieren- maar de meeste kantoren zijn donker en bedompt.

Mijn eerste bureaustoel stond in Amsterdam Zuidoost op het hoofdkantoor van een grote uitzendorganisatie. Opvallend voor een starter op de arbeidsmarkt waren die lange gangen met deuren naar hokjes met hardwerkende (of zich vervelende) mensen. De vensterbanken waren schuin, zodat mensen er niets op konden zetten. Het mocht niet te gezellig en slordig ogen van buiten. Hier wordt gewerkt, moest het uitstralen. Iets later werkte ik bij een NGO aan de Keizersgracht. Buiten stonden de toeristen in de rij voor het Anne Frankhuis, maar binnen was ik veroordeeld tot een uitzicht op een blinde muur en het computerbeeldscherm – dit laatste overigens als vrijwel ieder mens tegenwoordig.

De vraag is: wat heb je nodig voor een ideale werkplek? Alleen maar een laptop? Of een fraai uitzicht naar buiten zoals Diogenes? Of ben jij meer van een locatie met veel rust en weinig afleiding zodat je je goed kan concentreren? En wat zijn de extra’s? Loungestoelen bij die goede koffieautomaat op de gang? Of je persoonlijke parkeerplek?

Niets van dat alles! Een onderzoek van adviesbureau Van Harte & Lingsma laat zien dat mensen voor hun droomwerkplek vooral collega’s, humor en een goede werk/privé balans belangrijk vinden.
Als freelancer vond ik zo’n plek in het centrum van Amsterdam. Fijne kantoorpartners met wie je kan lachen en variabele werktijden. Bovendien wordt het pand aan drie kanten omringd door water, zodat er buiten altijd iets te zien en horen valt.

Alleen we moeten eruit. Vandaar dus die mijmeringen over filosofen en kantoren. En nu op zoek naar iets nieuws. Misschien weet jij iets?

Anders ontmoet ik je binnenkort graag bij mijn ton op de Dam.

Dit artikel verscheen ook in Intermediair

Bereken je geluk met Epicurus

Gronings moe, was ik tijdens mijn studietijd (1998-2004). Ik zat op tennissen, schaatsen, toneelspelen, een studentenvereniging, een studievereniging, ik had veel vrienden die ik allemaal wilde zien, ik leidde een turbulent en vooral tragisch 😉 liefdesleven en o, ja IK DEED EEN STUDIE!

Elke zomervakantie heb ik letterlijk weken moeten bijslapen in mijn ouderlijk huis. Ik sliep dan zestien uur per dag en de overige acht kon ik niets. Herkenbaar? Ik hoop het niet, maar toch hoor je veel verhalen over gestreste kinderen die moe zijn van hun voetbaltraining, vioolles en exorbitante kinderfeestjes. En dan heb ik het nog niet over alle mensen die overspannen zijn of een burnout hebben.

Een vriendin van mij, Froukje, was altijd al wat slimmer en wijzer dan ik. Haar simpele vraag tijdens onze studententijd was altijd: word ik hier blij van? Het is een vraag die je jezelf altijd kan en zou moeten stellen. Bijvoorbeeld: ik lees de eerste alinea van dit artikel nog eens als die student van toen en zou mezelf vragen: word ik blij van alle hooi die op mijn vork ligt? Het antwoord zou nee zijn. Alle moeheid woog bij lange na niet op tegen de hoeveelheid leuke dingen die ik ondernam.

Froukje was hiermee even wijs als Epicurus. Epicurus was een Griekse filosoof die ongeveer 300 jaar voor Christus leefde. Hij staat bekend als de grondlegger van het hedonisme, omdat hij vond dat je in het leven moet streven naar genot. Maar veelal hebben mensen hier een verkeerd beeld bij. Hedonisten staan vandaag de dag vooral bekend als genotszoekers of mensen met een losbandige leefstijl.

Epicurus doelde echter alleen op genot op de lange termijn. Hij vond dat je moest genieten van je leven. Daarbij had je een kalme gemoedstoestand nodig en moest je pijn en verdriet vermijden.
Hij vond dat je ten alle tijden een geluksberekening kon maken. Hoe verhoudt het genot op de korte termijn zich met het geluk op de lange termijn?

Wat Epicurus belangrijk vond is dat je die berekening vooraf maakte. Dus voordat je een avond gaat stappen stel je jezelf de vraag: hoeveel weegt het genot van 15 biertjes op tegen de kater van morgen? In Froukjes woorden: “word ik daar blij van?” Ja. Go for it! Nee? Drink af en toe een spa rood tussendoor en ga op tijd naar huis.

Hieronder vind je 2 voorbeelden van een (persoonlijke) geluksberekening:

Stel ik ben maanden dag in dag uit in touw om zoveel mogelijk te genieten van mijn studententijd, maar ik ben pertinent moe. Wat is de verhouding genot/ geluk dan?

150 (genieten studententijd) + – 200 (pertinent moe) = -50 (geluk)
Niet doen!

100 (gezellig eten met vrienden vanavond met drie biertjes ) + 75 (nagenieten met lichte kater) = 175
Doen!

Als je deze berekeningen maakt, check je constant bij jezelf of je van een bepaalde actie of besluit gelukkiger wordt. En zegt Epicurus, je geeft je zelf ook wat. Want je kijkt nu niet naar wat je jezelf onthoudt, maar naar wat voor geluk je iets oplevert. Nu focussen mensen zich vaak op de negatieve effecten van bijvoorbeeld een avondje thuisblijven, maar je kunt ook denken ik geef mezelf juist wat geluk (want ik heb morgen geen kater en ben lekker fris). Sowieso is Martin Bril’s adagio altijd goed om voor de geest te houden: je mist meer dan je meemaakt…